tsjok
Natuurlijk dienen rechters de vrijheid te hebben af te wijken van richtlijnen en maatwerk te leveren. Maar een afwijking van een richtlijn, en de strafmaat an sich natuurlijk ook, dient wel gemotiveerd te worden. Waarom ga je hoger of lager zitten? En het gaat mij er om dat het aan deugdelijke motivatie ontbreekt. En die is juist van belang om een gevoelsmatig lage straf te verklaren aan het gepeupel. Of de straf die er nu uit is gerold toch "terecht" is, is lastig te zeggen omdat die onderbouwing zo rammelt.
Hieronder uiteengezet wat ik ter onderbouwing van de strafmaat uit het vonnis haal als civilist. Ik vermoed (hoop?) dat dit nochtans meer is dan de gemiddelde Nederlander.
In de onderbouwing van de strafmaat komen de volgende correctie/matigingsgronden voorbij:
a) "de rechtbank [heeft] in de aard en de ernst van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt en de omstandigheden van het geval aanleiding gezien ten aanzien van de strafmaat aan te sluiten bij hetgeen geldt voor de in de oriëntatiepunten genoemde zeer hoge mate van schuld."
Technisch gezien géén correctiegrond ten aanzien van de richtlijn, maar wel een correctie in vaststelling van de strafmaat omdat hiervoor in het vonnis is vastgesteld dat er geen sprake is van "zeer hoge mate van schuld", maar van de overtreffende trap roekeloosheid. Kennelijk is de rechtbank dan tóch van oordeel, op grond van 'de aard en de ernst van het verwijt' en 'de omstandigheden van het geval', die niet nader worden verklaard maar blijkbaar een matigende invloed op de strafmaat hebben, dat aansluiting kan worden gezocht bij de tabel voor "zeer hoge mate van schuld". Er ís in de LOVS-richtlijn geen categorie "roekeloosheid", maar er wordt dus ook geen poging gedaan voor de strafmaat aansluiting te zoeken bij precedenten met die classificatie.
b)"de rechtbank [heeft] ook rekening te houden met de gevolgen die deze strafzaak voor verdachte heeft en die de op te leggen straf nog zal hebben."
Dit lijkt een algemene maatwerkgrond: ook de belangen van de verdachte spelen een rol bij het vinden van een passende strafmaat. Hierbij wordt verwezen naar "de mogelijkheid dat verdachte zijn baan zal verliezen en de hoge vorderingen benadeelde partij die zijn ingediend". Die tweede vind ik opmerkelijk, nu dit een civiele vordering betreft die (dus) géén punitief karakter heeft: de vordering strekt tot vergoeding van de onrechtmatig veroorzaakte schade. Dit lijkt mij dus een matige grond om andere straffen te verminderen. Hou je over: de mogelijkheid dat verdachte zijn baan zal verliezen. Dat is een vanuit meerdere oogpunten een valide en te begrijpen belang: niet alleen de verdachte zelf heeft er baat bij zijn baan te behouden, voor de maatschappij is dat ook wel fijn.
c) "de rechtbank [is] van oordeel is dat de gevorderde straf in vergelijking tot de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd te hoog is"
Er is 2,5 jaar gevorderd. De rechtbank vindt dat te hoog. Dat kan natuurlijk, maar hiermee wordt niet ingegaan op de hoogte van de straf die in de richtlijn, van acht maanden onvoorwaardelijk, waar eerder nog aansluiting bij werd gezocht. Ik mag aannemen dat de straf in de richtlijn wél min of meer gebruikelijk is voor "vergelijkbare" gevallen (hetzij met een lagere mate van verwijtbaarheid!). Daar zou het immers een richtlijn voor dienen te zijn. Niet duidelijk is in welke mate van gelijkheid hier wordt gezocht, waardoor een eventuele afwijking ook niet op die gronden is onderbouwd.
d) "de rechtbank [is] bovendien van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt."
Dit is onderbouwingtechnisch gebakken lucht: de rechtbank vindt de straf voldoende omdat de rechtbank de straf voldoende vindt. Dit zou je in principe op vrijwel elke strafmaatoverweging kunnen loslaten: het is zo nietszeggend.
Van alle gronden die zouden kunnen leiden tot matiging, is m.i. alleen het feit dat de straf nadelige gevolgen voor het slachtoffer kan hebben, en dan meer specifiek dat deze zijn baan zou kunnen verliezen door een lange (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Dat is het enige (objectieve) aanknopingspunt voor matiging.
En daarbij zijn we dan bewust blind geweest voor alle gronden die zouden kunnen worden aangegrepen voor een verzwaring ten opzichte van de richtlijn. Daaronder vallen dus de zwaardere mate van verwijtbaarheid (de aard van de wijziging van artikel 5a WvW waarnaar wordt verwezen is mij niet duidelijk, maar kennelijk is het begrip "roekeloosheid" ten gevolge daarvan breder geworden), dat de rechtbank benadrukt dat "gelet op de aard van het verwijt en de ernst van de gevolgen [..] een zware straf passend [is]", en "ook uit het oogpunt van de generale preventie [dient] naar het oordeel van de rechtbank een behoorlijke straf te volgen". Dergelijke bewoording zouden mij in de verdachtenbank eerder doen vrezen voor een straf die hóger uitvalt dan de richtlijn.
Lijkt mij dus goed dat het OM in beroep is gegaan. En daar hoeft dan niet eens een andere straf uit te volgen, maar dat er nog eens kritisch wordt gekeken naar de onderbouwing kan volgens mij geen kwaad.
Acht jij, op basis van het vonnis, een andere uitkomst in het hoger beroep onwaarschijnlijk? Vind je de onderbouwing toereikend? Het zal waarschijnlijk geen vormverzuim zijn waarop men na een hoger beroep een (succesvol) cassatieberoep kan instellen, maar slechtgemotiveerd van een richtlijn afwijken maakt de overwegingen lastig te controleren en doet afbreuk aan de rol van de rechter.