En opnieuw wordt in deze maanden geleidelijk een vaste hoeksteen van de naoorlogse wereldorde gesloopt: Japan schaft het in 1945 door de Amerikanen opgelegde pacifisme af. Het wordt steeds duidelijker dat premier Abe af wil van de grondwettelijke bepalingen die een ‘echt’ leger in de weg staan, dat niet puur op defensie van het eigen grondgebied is gericht. Omdat tegelijk Japan – anders dan Duitsland – nog steeds halfhartig omgaat met het eigen oorlogsverleden, zorgt elke stap in deze richting voor kritische commentaren vanuit Korea en China, waar de Japanners driekwart eeuw geleden immers op barbaarse wijze hebben huisgehouden.
Inderdaad legt het uitblijven van een ruiterlijke schuldbekentenis van Tokio een morele hypotheek op militaire activiteiten, en vormt het koren op de molen van de propagandamachine van Beijing. Alleen liggen vandaag de zaken wel omgekeerd: nu is het China dat duidelijk een politiek van expansie voert, die soms een amper verhuld agressief karakter draagt, en daarbij geen tegenspraak duldt. Begrijpelijk, dat dit Seoel en Tokio angst inboezemt – eens te meer omdat Washington sinds het aantreden van Trump, waar het veiligheidsgaranties voor zijn bondgenoten betreft, ook in Oost-Azië steeds minder thuis geeft.
600 jaar stagnatie
Beijing claimt de internationale Zuid-Chinese Zee als een nationaal binnenwater, en bakent dit met kunstmatige eilanden als marine-steunpunten ook als zodanig af. Taiwan wordt steeds meer onder druk gezet en geïsoleerd. De aparte status van Hongkong, met ooit gegarandeerde eigen vrijheden, wordt geleidelijk uitgekleed, totdat het zich straks in niets meer van de rest van het land onderscheidt. Dat proces volstrekt zich langzaam, maar onomkeerbaar: anders dan een westerse democratie, waar over vier jaar met snel zichtbare resultaten verkiezingen moeten worden gewonnen, heeft een dictatuur de tijd.
En zeker in China, de oudste bestuurlijke entiteit op Aarde die altijd min of meer ononderbroken heeft voortbestaan – zelfs nog enkele millennia langer dan de Rooms-Katholieke Kerk – kent men een heel andere tijdshorizon. Daar denkt men niet in jaren, maar in eeuwen. Zoals een Chinees historicus ooit een wat minder florissante periode uit de nationale geschiedenis van enige tijd her laconiek samenvatte: deze onhoudbare toestand duurde zeshonderd jaar. Dat is bijna driemaal zolang als de Verenigde Staten überhaupt onder ons verkeren.
Zo’n vooruitzicht van zeshonderd jaar stagnatie zou westerse politici dan ook in paniek doen ontsteken, maar wie in eeuwen denkt, kijkt anders vooruit.
Een paar economische historici hebben eens een schatting proberen te maken van het bruto nationaal product wereldwijd sinds het begin van de jaartelling. Achttien eeuwen lang stond China op plek één, en India op twee – gewoon door hun demografisch gewicht. Alleen de laatste tweehonderd jaar kwamen als gevolg van de industriële revolutie een paar rare kleine landjes als Duitsland en Engeland bovendrijven – in het laatste geval hebben ze in Brexiteer-kring die tijdgebonden samenhang der dingen nog steeds niet door. Hoe dan ook: in de ogen van Beijing zelf neemt het Rijk van het Midden met zijn huidige opmars gewoon weer zijn natuurlijke plaats in de internationale pikorde in.
Toenemende onderdrukking
Daarbij neemt China ook binnenlands geen risico. Uit de Val van de Muur (1989) en de implosie van de Sovjet-Unie (1991) heeft men in Beijing een heel andere les getrokken dan in Brussel: laat het vieren van de economische teugels – de overgang naar een ‘communistisch’ staatskapitalisme – vooral niet met dat van de politieke teugels samengaan. Die worden strak gehouden, en de laatste jaren zelfs duidelijk weer strakker aangetrokken dan ooit – zie ook de persoonsverheerlijking voor Xi, die bijkans die van Mao overtreft.
Dit leidt tevens tot toenemende onderdrukking van etnische, culturele en religieuze minderheden als de Oeigoeren; steeds vaker komen schokkende berichten over barbaarse strafkampen voor vele honderdduizenden ‘onaangepasten’ naar buiten. Niet minder schokkend is de vanzelfsprekendheid waarmee duizenden gewone Chinese partijleden en politiemensen zich daarvoor lenen, en zich systematisch aan mishandeling en marteling te buiten gaan. Mede met behulp van ‘westerse’ ict-techniek wordt een totalitair controlesysteem over de hele samenleving uitgerold van een perfectie, waarvan Hitler en Stalin slechts konden dromen, en waarbij Orwells 1984 straks verbleekt. En wat rechtsstatelijke beginselen waard zijn, bewijst de willekeurige arrestatie van een paar Canadezen als revanche in de kwestie-Huawei.
Europa, en zeker Nederland, gaat hier vrij naïef mee om, meer op kleine handelsvoordeeltjes dan op de grote geostrategische lijnen bedacht. Men ziet slechts afzetmarkten, en realiseert zich onvoldoende dat Beijing het spel volgens eigen regels speelt: achter elk groot Chinees bedrijf staat direct de Chinese staat. Zie ook de luchthartigheid waarmee wij met Huawei omspringen. Als gevolg van neoliberale verblinding heeft Brussel, daarin van harte door Den Haag toegejuicht, Athene gedwongen om haar infrastructuur te privatiseren ten einde de staatsfinanciën op orde te brengen. Beijing heeft zo de haven van Piraeus opgekocht. Dat wordt straks dus een omgekeerd Hongkong.